De gemeente en Pidpa sloten op 6 april 2010 een overeenkomst ter uitvoering van de gemeentelijke saneringsverplichting (transportovereenkomst).
Pidpa stelt op basis van de beslissing van de gemeente de tarieven van de gemeentelijke saneringsbijdrage/vergoeding vast.
De bijdragen in de kostprijs van de opgelegde saneringsverplichting op gemeentelijk vlak (en op bovengemeentelijk vlak) bestaat uit een vastrecht en een variabele prijs (art. 4.3.1.1.1.§2 van het Decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018, verder Waterwetboek).
De vergoedingen in de kostprijs van de opgelegde saneringsverplichting op gemeentelijk vlak (en op bovengemeentelijk vlak) bestaat uit een vastrecht en een variabele prijs (art. 4.3.1.2.1.§1 Waterwetboek).
De tarieven van het vastrecht worden bepaald in artikel 4.3.1.1.3. Waterwetboek.
De gemeente dient zodus enkel te beslissen over het variabele gedeelte van de gemeentelijke saneringsbijdrage en meer bepaald over het basistarief en het vlak tarief.
Bij het vaststellen van het variabele gedeelte van de gemeentelijke saneringsbijdrage dient rekening te worden gehouden met het tarief van de bovengemeentelijke saneringsbijdrage. Artikel 4.3.1.1.4.§2 Waterwetboek bepaalt namelijk het volgende :
"Het gemeentelijke tarief voor de berekening van de variabele prijs voor de collectieve sanering mag ten opzichte van het bovengemeentelijke tarief voor de berekening van de variabele prijs maximaal 1,4 keer hoger zijn."
De bijdrage voor de sanering op gemeentelijk vlak is bestemd voor de financiering van de gemeentelijke saneringsverplichting (art. 4.3.1.1.1.§2 Waterwetboek)
De vergoeding voor de sanering op gemeentelijk vlak is bestemd voor de financiering van de gemeentelijke saneringsverplichting (art. 4.3.1.2.1.§1 Waterwetboek)
De ontvangen bijdragen en vergoedingen worden aangewend voor werkzaamheden inzake het gemeentelijke rioolbeheer.
De factor voor de vorige legislatuur werd door de gemeenteraad in zitting van 15 december 2015 en college van burgemeester en schepenen van 21 december 2015 vastgesteld op 0,85 keer de bovengemeentelijke saneringsbijdrage.
De bovengemeentelijke saneringsbijdrage wordt vastgesteld door de Vlaamse Overheid op basis van de evolutie van de financieringsbehoefte van de saneringsnoden.
Gelet op het geplande investeringsprogramma in rioleringen van het gemeentebestuur en de kostprijs van het onderhoud van de bestaande riolering wordt voorgesteld de factor te verhogen tot 1 keer het tarief van de bovengemeentelijke saneringsbijdrage.
Het decreet over het Lokaal Bestuur van 22 december 2017, inzonderheid de artikelen 2, 40 en 41 betreffende de bevoegdheden van de gemeenteraad, evenals artikel 219.
Het decreet over het Lokaal Bestuur van 22 december 2017, meer bepaald de artikelen 326 tot en met 338.
De wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motiveringsplicht van bestuurshandelingen.
Het Bestuursdecreet van 7 december 2018, houdende de bepalingen openbaarheid van bestuur.
Het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018, waarin onder andere in titel IV, hoofdstuk 3, de modaliteiten aangaande de aanrekening van de gemeentelijke saneringsbijdrage en gemeentelijke saneringsvergoeding werden vastgelegd (ook Waterwetboek genoemd).
De factor voor het bepalen van het tarief van de gemeentelijke saneringsbijdrage en -vergoeding wordt vanaf 1 januari 2020 op 1 keer het tarief van de bovengemeentelijke saneringsbijdrage vastgelegd.
Een uittreksel van deze beslissing wordt bezorgd aan Pidpa o.v., Desguinlei 246, 2018 Antwerpen